N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Naamconflict Het Belgische kunsttijdschrift ‘Hart’ legde zijn merknaamconflict met het Amsterdamse museum H’Art bij en ligt volgende week in de winkel als ‘Glean’.
Het omslag van de eerste editie van kunsttijdschrift ‘Glean’.
Het Belgische kunsttijdschrift Hart heeft een nieuwe naam: Glean. De naamswijziging komt na een schikking in het conflict met museum Hermitage Amsterdam, dat per september H’Art heet. Beide namen lijken te veel op elkaar, vond het tijdschrift, dat in 2006 de eigen merknaam voor de Benelux had laten vastleggen.
Begin augustus troffen ze een schikking: Hart zou van naam veranderen op 1 september, de zelfstandigheid van beide partijen blijft gegarandeerd. Details over de overeenkomst worden niet bekendgemaakt. Kathleen Weyts, hoofdredacteur van het Belgische kunstmagazine: „Het was de beste oplossing voor beide partijen. We wilden liever niet dat deze zaak voor de rechtbank eindigde.”
De naamsverandering kan nu ook samenvallen met een koerswijziging en herlancering. Glean kiest voor een internationale koers. Tijdens het Brussels Gallery Weekend wordt het eerste Engelstalige nummer gepresenteerd. Er zijn er vier per jaar gepland, naast zes nummers in het Nederlands. Het tijdschrift krijgt ook een meer uitgesproken Brusselse verankering.
Weyts: „Het Engelse werkwoord ‘glean’ staat voor informatie sprokkelen. Het is een knipoog naar de documentaire Les glaneurs et la glaneuse van de in Brussel geboren kunstenares Agnès Varda. Ook kunstenaars verzamelen en verwerken vaak materiaal voor hun werk. De nieuwe naam past bovendien in een filosofie die we een warm hart toedragen. We willen meer traagheid inbouwen, ingaan tegen de overconsumptie die in de kunstwereld heerst.”
Bij de Engelstalige nummers kiest Glean telkens een kunstenaar als gastredacteur. Voor de eerste aflevering wordt dat Hamedine Kane, een Senegalees-Mauritaanse kunstenaar die pendelt tussen Brussel en Dakar.
Afgelopen zondag verraste president Donald Trump Hollywood met een nieuw voornemen: een heffing van 100 procent op buiten Amerika opgenomen films. Hoe heet wordt die soep gegeten? Trumps jongste heffingssfront in vijf vragen.
Wat wil Trump precies?
Op zijn socialemediakanaal Truth Social kondigde Trump zondag een heffing van 100 procent aan op in het buitenland geproduceerde films. Dit omdat „de filmindustrie in Amerika” momenteel „een snelle dood sterft”, waardoor „Hollywood en veel andere gebieden in Amerika” teloorgaan. Het zou een bedreiging van de nationale veiligheid betreffen, want film draait om „communicatie en propaganda”. En het zou een gevolg zijn van het beleid van andere naties om met royale belastingaftrek filmproductie uit de VS lokken. In zijn geliefde kapitalen: „WE WANT MOVIES MADE IN AMERICA, AGAIN.”
Wat heeft Trump met Hollywood?
Een haat-liefdeverhouding. Hollywood gaf de zesvoudig failliete, in het slop geraakte vastgoedmagnaat in het begin van de 21ste eeuw via tv-show The Apprentice een nieuw leven als realityster en verondersteld supermanager met de tagline: „You’re fired!” Trump is zijn hele leven al mateloos gefascineerd door filmroem en regelde onvermoeibaar cameo’s – korte gastoptredens – voor zichzelf in films en tv-series.
Trump is zeer gevoelig voor afwijzing door het nominaal linkse establishment van Hollywood, dat hem – anders dan de techsector – op afstand blijft houden. In januari, vlak voor zijn tweede inauguratie, benoemde Trump drie reactionaire filmsterren tot hun eigen verrassing tot ‘ambassadeurs’ in Hollywood, in zijn woorden „een geweldige, maar zeer getroebleerde plek”: Sylvester Stallone, John Voight en Mel Gibson. Voight, de vader van Angelina Jolie, neemt dat serieus: dit weekeind dineerde hij met Trump in Mar-a-Lago en presenteerde hem een reddingsplan dat meer om belastingaftrek dan om heffingen draaide. Daarop volgde Trumps bericht.
Los Angeles, het hart van de Amerikaanse filmindustrie, bevindt zich volgens kenners in een ‘existentiële crisis’
Moet Hollywood dan gered worden?
Niet zozeer Hollywood in de betekenis van ‘de grote studio’s’. Die houden meestal hun hoofdkwartieren in Los Angeles, maar produceren waar dat het voordeligst is.
Hollywood als geografische plek bevindt zich wel degelijk in zwaar weer. De Californische gouverneur Gavin Newsom, een politieke doodsvijand van Trump, zal stiekem niet tegen heffingen zijn. Los Angeles, het hart van de Amerikaanse filmindustrie, bevindt zich volgens kenners in een ‘existentiële crisis’ of zelfs een ‘doodsspiraal’ die van de stad ‘het volgende Detroit’ kan maken.
De afgelopen vijf jaar kampte de filmindustrie met lockdowns, een terugloop van bioscoopbezoek – in de VS blijft die ruim 20 procent onder prepandemisch niveau –, het inzakken van streamingsbudgetten, een grote staking en bosbranden. In het eerste kwartaal van dit jaar slonk het aantal draaidagen van films met 22 procent, opnamestudio’s in LA staan nu ruim een derde van de tijd leeg.
Die ‘filmvlucht’ uit LA is al veel langer gaande. Geen van Hollywoods tophits van 2024 – Dune: Part Two, Wicked, Gladiator II, Deadpool & Wolverine – werd in LA opgenomen. Dat hangt deels samen met binnenlandse competitie; 38 Amerikaanse staten gaven vorig jaar 25 miljard dollar uit aan belastingsvoordelen om film- en tv-producties te lokken. Atlanta is uitgegroeid tot een geducht rivaal van Los Angeles, de staat Georgia biedt 5 miljard belastingaftrek per jaar. New York en Louisiana steken respectievelijk 7 en 3 miljard dollar in film en tv.
Scarlett Johansson in ‘Jurassic World: Rebirth’. Voor de film werd in Groot-Brittannië een nep-jungle gebouwd. Foto Jasin Boland/Universal Pictures/Amblin Entertainment
Draagt het buitenland bij aan de filmmalaise?
Veel Amerikaanse filmbanen verdwijnen naar het buitenland. Volgens recente cijfers slonk de totale filmproductie in de VS sinds 2022 met 26 procent. Australië zag zijn filmsector in die periode met 14 procent groeien, terwijl ook Canada, het Verenigd Koninkrijk en Oost-Europa (Boedapest) het goed doen. Netflix neemt naar schatting 75 procent van zijn ‘content’ buiten de VS op.
Het buitenland biedt Hollywood naast prima faciliteiten ook royale belastingaftrek. Zo kreeg studio Universal in 2022 in het Verenigd Koninkrijk ruim 100 miljoen euro terug voor zijn opnames van een deel van Jurassic World: Dominion in de Pinewood Studios. Opvolger Jurassic World: Rebirth– in juli in de bioscoop – liet daarom na buitenopnames in Thailand en waterstunts in Malta voor Scarlett Johansson een complete nep-jungle bouwen in het Engelse Borehamwood.
Los Angeles drijft vooral op televisie, maar ook die vlucht over de grens: tv-opnames slonken in LA met 30 procent. Voor studio Fox is het voordeliger om voor een doorsnee quizshow als The Floor quizmaster Rob Lowe met honderd Amerikaanse deelnemers naar Dublin te vliegen.
Californië werkt aan extra belastingdouceurtjes, maar of dat echt helpt? De exodus uit LA hangt ook samen met dicht geplamuurde vakbondsregels, hoge arbeidskosten en regeldruk. Dat Hollywoods studio’s in 2023 door de knieën gingen bij de staking van schrijvers en acteurs lijkt een pyrrusoverwinning te zijn geweest voor de vakbonden.
Is zo’n filmheffing uitvoerbaar?
Een bericht op Social Truth is geen plan maar wel een intentieverklaring: maandag kelderden de aandelen van grote studio’s als Netflix, Disney en Paramount met 2 tot 4 procent. Een probleem bij heffingen is evenwel dat film geen fysiek product is maar een ‘IP’, intellectueel eigendom. Wat ga je precies belasten? De productie verloopt zeer decentraal en ondoorzichtig, schrijven, management, opnames en post-productie vinden overal en nergens plaats – ook al om optimaal te kunnen profiteren van verspreide belastingvoordeeltjes. Uiteraard moeten er bij een heffing uitzonderingen komen: Emily in Paris kan je lastig opnemen in Fargo. Wat volgt is dan vermoedelijk een nachtmerrie van chaos, disruptie, achterdeurtjes en uitzonderingen.
Een ander probleem is dat de Amerikaanse filmindustrie een groot handelsoverschot geniet – 15,3 miljard dollar in 2023 – en dus zeer kwetsbaar is voor vergelding. Legt de VS Europese films een heffing van 100 procent op, dan let niets de EU om Hollywoods aanzienlijke inkomsten eens stevig af te romen en daarmee de eigen filmindustrie te financieren.
Donald Trump kalmeerde maandag de gemoederen met een toelichting: hij ging met de filmindustrie in gesprek om „ervoor te zorgen dat ze blij zullen zijn”. Een voor de hand liggende optie is dat Hollywood het Witte Huis straks pacificeert door Trump te vleien met cosmetische gestes die als triomfen kunnen worden gepresenteerd. Want daar gaat het vermoedelijk toch om.
De rooksignalen uit de Sixtijnse Kapel worden vaak gezien als een oude traditie.
Maar ze zijn een relatief moderne vondst van het Vaticaan.
De suggestie van eeuwigheid werkt goed, omdat er steeds weer nieuwe middelen voor worden gebruikt.
Een beetje mysterie mag het wel hebben, als het maar niet te lang duurt: „Daar komt het… wat is het!? Het líjkt wit te zijn!”, riep de commentator van de Amerikaanse nieuwszender ABC opgewonden bij de laatste keer in 2013. De eerste wolkjes mogen nog onduidelijk zijn, maar daarna moet snel helder worden wat de kardinalen tijdens hun geheime conclaaf dat 7 mei begint, hebben besloten: zwarte rook als het nog niet is gelukt, witte rook als de 1,4 miljard katholieken een nieuwe paus hebben.
Vanuit Nederland worden de rooksignalen vanuit de Sixtijnse Kapel ook wel als een gedateerd archaïsch fenomeen geduid, maar als de geschiedenis ervan één ding duidelijk maakt: de visuele communicatie van het Vaticaan, zoals dat in pr-taal heet, is moderner dan die lijkt. Dramatisch doch duidelijk, geschikt voor de camera en tegelijk met de suggestie van eeuwigheid; maar die suggestie werkt in 2025 alleen omdat er steeds weer nieuwe middelen voor worden gebruikt om ze helder genoeg over te brengen.
Zeker, rook als langeafstandscommunicatie is op zichzelf een methode uit prehistorische tijden. Een van de eerste gedocumenteerde vormen stamt uit het China van rond 700 v.Chr., toen soldaten op de toenmalige Chinese Muur elkaar via zwarte rooksignalen waarschuwden of er een vijandelijke aanval kwam. En natuurlijk zijn er de rooksignalen van oorspronkelijke bewoners uit Noord-Amerika – al zou hier de plek op de heuvel van waaruit de rook opkringelde bepalend zijn geweest voor de boodschap.
Lees ook
Knokpartijen, omkoping, sterfgevallen en overlopende wc’s: de bewogen geschiedenis van het conclaaf
Een universele rooksignalen-taal is er dus niet, codes worden steeds weer gebaseerd op de afspraken binnen een specifieke groep. De zwarte en witte rooksignalen van het Vaticaan zijn inmiddels zo ingeburgerd dat ze in meerdere westerse talen een begrip zijn geworden, alsof ze er altijd al zijn geweest. Maar dat zijn ze niet – ze stammen uit begin 20ste eeuw, en voor een conclaaf dat zijn eerste opzet begin 13de eeuw had, kan dat dus een jonge traditie worden genoemd.
Het rood van de kardinalen – zij kiezen de nieuwe paus. Foto Marco Iacobucci/IPA/ abacapress.com
Spanningsveld
De aanleiding ervan was nogal pragmatisch. De witte rook, zo schrijft de Duitse Vaticaan-journalist in zijn net verschenen Weißer Rauch und falsche Mönche, is voor het eerst bij het conclaaf van 1914 gebruikt, na de dood van paus Pius X. Rooksignalen werden op zichzelf al sinds de vroege 19de eeuw door de Kerk gebruikt om met de wachtende gelovigen op het Sint Pietersplein over de pausverkiezing te communiceren, weet het Nederlandse tijdschrift ISGeschiedenis, maar rook betekende eerst nog dat er géén paus was – omdat hij opkringelde als de stembriefjes van een vergeefse ronde werden verbrand. Toen in 1914 werd besloten álle gebruikte papieren na de laatste gelukte ronde te verbranden, zocht men een middel om het onderscheid tussen eerdere rondes helder te maken: dus werd sindsdien teer toegevoegd om zwarte rook te krijgen, nat stro voor witte rook.
Terugblikkend past deze keuze ook wel bij die periode: het was de tijd van nieuwe communicatiemiddelen als telefonie, maar óók de tijd van het zoeken naar nieuwe mystiek en rituelen. Ook de Kerk moest nadenken hoe hij in dit spanningsveld tussen modernisering en traditionalisme zijn boodschap helder naar de massa kon overbrengen. En als er één ding sindsdien een constante is geworden bij de rooms-katholieke rooksignalen, dan is het dit spanningsveld tussen modern en traditioneel.
Daarom zijn sinds midden 20ste eeuw stro en teer vervangen door chemische toevoegingen die een sterker contrast tussen wit en zwart weten te creëren; daarom worden sinds 2005 naast de witte rook ook klokken geluid om verwarring te voorkomen; daarom wordt zelfs van het plaatsen van de koperen schoorsteen op het dak van de Sixtijnse Kapel, een week van tevoren, al een uitgekiend pr-moment gemaakt; en daarom zijn de rooksignalen uit de opvallend archaïsch aandoende schoorsteen live via een app te volgen.
En nu? Nu is de r.k.-kerk de grootste religieuze groepering, én buiten Europa nog steeds groeiende – en het belang van een heldere boodschap wordt er alleen maar groter door. Maar of de rooksignalen ook succesvol zullen blijven? Visuele communicatie heeft pas zin als de hele groep de codes aanneemt, en dat is altijd weer afwachten. „Bedekt racisme”, zoals een Amerikaanse gebruiker op X schrijft: een schematische indeling in wit=positief en zwart=negatief zou volgens critici een vooroordeel uit het westerse denken weergeven.
Een brede discussie is er nog niet, maar één ding laat ook dit weer zien: ook religieuze rooksignalen, hoe archaïsch ze ook overkomen, hebben geen eeuwig geldende betekenis.
Deze week gaan er twee passieprojecten in première: beide diep romantisch, niet vies van sentimentaliteit en rijk aan muziek. Het eerste is L’amour ouf, wat zoiets als ‘waanzinnige liefde’ betekent – ouf is Franse straattaal voor fou. Een Romeo en Julia-verhaal dat decennia overspant en zowel het Franse havenarbeidersmilieu doorkruist als dat van de georganiseerde misdaad.
Het begint idyllisch, als de asociale schoolverlater Clotaire in de jaren tachtig als een blok valt voor de bijdehante Jackie. En zij voor hem. Zij komt van een privéschool, wordt liefdevol opgevoed door haar vader, maar kan er niet tegen dat mensen medelijden met haar hebben – ze heeft haar moeder jong verloren. Terwijl Clotaire van kwajongen naar crimineel evolueert, maken vlinders in de buik plaats voor heftige emoties en maffiageweld.
L’amour ouf werd een hit in Frankrijk, en deels is dat begrijpelijk. Het verhaal begint smakelijk nostalgisch, met een dansintermezzo op The Cure, het opnemen van mixtapes met Prince en tedere seks in de duinen in de schaduw van hoogovens. De verzamelde Franse acteeradel helpt ook. Jackie en Clotaire als twintigers worden gespeeld door Adèle Exarchopoulos (La Vie d’Adèle) en François Civil (D’Artagnan in de nieuwste verfilming van De drie musketiers). Benoît Poelvoorde steelt de show als criminele pater familias die Clotaire vertelt hoe hij als tiener een apotheek overviel op de dag dat hij zijn vader verloor: dan zou niemand hem verdenken.
Gilles Lellouche begon zeventien jaar geleden al aan het scenario, gebaseerd op de roman Jackie Loves Johnser OK?, maar indertijd was het project te ambitieus en te duur. Na zijn hitkomedie Le Grand Bain (2019) was de tijd rijp. In L’amour ouf zet hij alles vet en overdreven aan: gevoelens, stijl, kleuren, dialogen en muziek. Het amuseert, ook door het prima acteerwerk, tot het begint te vervelen en je blaas opspeelt – ook de lengte van L’amour ouf is ‘over the top’ met meer dan tweeënhalf uur. Het is lastig schrappen in dierbare verhalen waarmee makers al (te) lang rondlopen.
‘Country Heart Strings’
Billie en Lucky, twee jonge wannabe country-sterren, doen alsof ze een koppel zijn om deel te mogen nemen aan een reality-show, in ‘Country Heart Strings’.
Het onderwerp van Country Heart Strings – country- en americanamuziek – is dan weer een langdurige passie van co-scenarist Steven Gaydos, die eerder meeschreef aan regisseur Ate de Jongs All Men Are Mortal (1995). De film gaat over twee jonge wannabe country-sterren, Billie en Lucky, die doen alsof ze een koppel zijn om deel te mogen nemen aan de reality-show Americana Dream.
Alles aan de show blijkt doorgestoken kaart. Eenmaal geselecteerd strijden de twee niet samen voor een prijs, maar tegen elkaar. De organisatoren zijn geen gezellig americana-stel met een platenlabel, maar haten elkaar. En er wordt de hele tijd stiekem informatie over de deelnemers verzameld, niet alleen om kijkers te lokken, ook omdat een slinkse documentairemaker wangedrag van organisator Ray aan het licht wil brengen.
Ook dit passieproject neigt geregeld zowel qua verhaal – natuurlijk vallen Billie en Lucky echt voor elkaar – als qua stijl naar kitch. Zo worden er oude americana-fragmenten op objecten in de achtergrond geprojecteerd. De stilistische snoepwinkel werkt hier minder goed dan in L’amour ouf. Dat komt deels omdat de makers muzikanten boven professionele acteurs verkozen. Dat betaalt zich uit in de nummers waarmee de film is doorspekt, maar door het matige acteerwerk valt extra op hoe bordkartonnen de dialogen, de plot en personages zijn.